Het was heel helder:
Geen kinderwens. Geen enkele.
Dol op kinderen. Maar niet de mijne.
Er is dat verhaal waarin ik op mijn ongeveer 6e jaar aan mijn moeder vroeg:
'Mama, niet alle mama's hoeven toch mama te worden?'
Opgelucht was ik met haar verbaasde, maar duidelijke antwoord dat dat niet hoefde.
Want ik had geen enkele ambitie.
Sterker nog: mijn 'mama'-pratende pop hield ik angstvallig rechtop.
Zodat ze niet zou gaan praten. Of huilen.
Geen beroep op mijn mama-gevoel zou doen.
Dol op mijn neefjes en nichtjes. En later op de kinderen van vriendinnen en broer.
Maar geen wens om zelf de moeder-weg in te gaan.
En toen werd het 1988.
Als afgestudeerd verpleegkundige voor verstandelijk beperkten, werkte ik als uitzendkracht.
Op een kindergroep.
En daar was ze op een avond. Samen met haar energieke moeder.
Ze kwam haar dochter brengen, omdat de zorg thuis te zwaar geworden was.
Hartbrekende keuzes die sommige ouders rondom hun kinderen te nemen hebben.
Sabrina.
Práchtig lange, roodbruine haren.
Met heldere ogen en een ongelofelijke levenskracht in haar kleine kinderlijfje.
En óók een zeldzame stapelingsziekte, waardoor ze vanaf haar vierde jaar steeds minder kon bewegen.
Van een vief, energiek meiske veranderde ze in een krachtenloos wezentje. Met een helder verstand.
Ik ontmoette haar toen ze zes jaar was.
Een prachtig en lief lappenpopje. Een heel bijzonder persoonlijkheidje. Ik werd door haar betoverd.
Haar moeder zette haar bij me op schoot.
En ze liep recht mijn hart in. Mijn moederhart.
"3-8-1988
Monster.
Stilletjes
kruip je
met je hoofdje
dichter tegen me aan.
Je beentjes
links en rechts
over mijn benen,
jouw armpjes
rustig langs je zij,
jouw buikje
tegen mijn buik.
En: Floeps!
In één seconde
zit je daar;
in mijn buik
en voel ik me
ineens zo sterk
met jou verbonden.
Jij beroert
iets nieuws in mij,
iets ongekend teers,
jij met
je vurige haar
in de zachte zon.
Je lach
als er een grapje
met je gemaakt wordt,
of je trieste traantjes
als mama
net naar huis is;
zónder jou...
en je wéét het.
Je bent me
zo lief,
met je rode mond
die zwijgt,
en met je diepbruine ogen
die alles zien,
die alles begrijpen
en die een ongekende
bewuste levenskracht
uitstralen.
Jij met je
kleine naveltje,
vol met water,
als je glibbert
op de badmat,
tijdens ons
saampjes avond-badderen.
Jij met je neusje;
je píép-neusje.
Jij Sabrientje,
mijn petekind,
en ik jou petemoei.
Sanne"
Ik verzorgde Sabrina. En ontmoette vrijwel elke avond haar moeder op de kindergroep.
We praatten over het overweldigende proces van loslaten dat ze met Sabrina doorliep. Én we hadden vaak grote pret.
Met Sabrina. Met andere ouders. Met de andere bewonertjes.
Moeder zag de speciale band die Sabrina en ik per direct met elkaar kregen.
En ze benoemde mij met een grote lach als 'petemoei' van Sabrina.
Niets officieels. Niets wettelijks. Gewoon puur uit het hart.
Zo bijzonder.
En ik nam het serieus aan. Puur uit mijn hart.
Jarenlang bleef ik betrokken bij Sabrina en haar moeder.
Werkte allang niet meer bij haar op de woongroep.
Maar ik beef haar petemoei.
Bleef haar regelmatig zien.
Tien jaar later verloor Sabrina haar leven.
In de week vooraf aan de begrafenis lagen we af en toe bij haar op een groot bed. Vredig was het.
Ze voelde nog zo dichtbij.
We waren een soort van blijmoedig, die dagen.
Dankbaar voor alles wat ze ons geleerd had.
We reden op een prachtig zonnige herfstdag achter haar aan.
Door Haagse lanen, geflankeerd met herfst-gekleurde bomen. Preciés de kleur van haar prachtige haar.
Brachten haar naar een mooi grafje.
We lieten veel ballonnen opstijgen.
Kleurrijk tegen de blauwe lucht.
Een onmogelijk afscheid.
Overstelpend verdrietig.
En tóch...
Ook blijvend dankbaar.
Hoe lief en inspirerend ze in ons leven is geweest.
En hoe ze voor altijd een nabij-plekje in mijn petemoei-hart veroverde.
Schattekind.
Petekind.